|
Opgepoetst | 29-9-2020 Een zaak van gewicht | De vetzuchtepidemie
Overgewicht is gezondheidsprobleem nummer 1. Daarover zijn de wetenschappers het inmiddels eens. Minder eensgezind zijn ze over de vraag we daaraan doen. Iedereen die te zwaar is op dieet zetten? In het hoogst onwaarschijnlijke geval dat je alle zware mensen zo ver zou krijgen, zouden die er in de meeste gevallen niet gezonder op worden. Maar er is een alternatief.
Volgens de WHO is overgewicht inmiddels het grootste gezondheidsprobleem dat onze planeet kent. De voorbije jaren zijn onderzoekers zich dan ook in steeds krasser termen gaan uitlaten over de alsmaar uitdijende buikomvang van de gemiddelde aardebewoner.
'Een bedreiging die net zo groot is als de opwarming van de aarde en de vogelgriep samen', heeft hoogleraar Diabetologie Paul Zimmet de vetzuchtepidemie genoemd. Zijn collega Philip James, hoogleraar Fysiologie en adviseur van de WHO, spreekt over 'een enorm economisch probleem dat elk medisch systeem op de planeet boven het hoofd zal gaan groeien'.[1]
Mensen die te zwaar zijn, worden immers vaker ziek dan mensen met een gezond gewicht. Ze gaan vaker gebukt onder kanker, gewrichtsklachten, een verslechterde cholesterolspiegel, worden minder gevoelig voor insuline en hebben daardoor een verhoogde kans op diabetes-2.
Vooral dat laatste brengt een keur aan indirecte negatieve gezondheidsgevolgen met zich mee. Doordat dikke mensen met diabetes rondlopen met een te hoge suikerspiegel worden bijvoorbeeld hun haarvaatjes in de hersenen aangetast, en verslechteren hun mentale vermogens sneller met het ouder worden.
Door de opmars van overgewicht neemt de vraag naar medische zorg snel toe.
BMI
Nu, anderhalve eeuw later, gebruiken we de Quetelet-index nog steeds. Mensen met een gezond lichaamsgewicht hebben volgens de gangbare inzichten een BMI dat schommelt tussen de 19 en de 25. Een BMI dat hoger is dan 25 is te zwaar, en een BMI dat hoger is dan 30 is veel te zwaar en spreken artsen van 'obesitas'.
In 2006 publiceerden onderzoekers van de Amerikaanse National Institutes of Health een studie, die aangeeft hoe relevant een gezonde BMI is.[2] In die studie gebruikten de Amerikanen de gegevens van een half miljoen mensen, die tien jaar lang werden gevolgd.
Toen de studie begon waren de deelnemers tussen de 50 en de 70 jaar oud. Was hun BMI tussen de 25 en 30, dan was de kans om te overlijden enkele tientallen procenten hoger dan die van mensen met een gezonde BMI. Was hun BMI 30 of hoger, dan was die kans driehonderd procent hoger.
Het gemiddelde BMI van Nederlandse volwassenen is volgens gegevens die de Europese Commissie vrijgaf in 2006 24,9.[3] Nog net gezond, dus. Nederland behoort met Italie, Frankrijk, Oostenrijk en Polen tot de enige EU-landen met een gezonde gemiddelde BMI. Onze zuiderburen vallen net buiten de boot. Het Belgische nationale BMI is 25,1.
Twijfels
Die geluiden pikte je tien jaar geleden alleen nog in de wandelgangen op, maar in het najaar van 2007 publiceerden statistici van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut een studie die openlijk in twijfel trok of mensen met een BMI van 19-25 inderdaad wel zo gezond zijn.[4]
In dat onderzoek bleek dat vijftigers met een BMI dat schommelde tussen de 24 en de 31 de geringste kans op sterfte hadden. Dat zouden dus de mannen en vrouwen zijn die volgens de gangbare normen 'neigen tot overgewicht'. De wetenschapsbijlagen van de kranten namen het nieuws dankbaar over. 'Dikke 55-plussers leven daardoor anderhalf jaar langer dan magere', schreef De Volkskrant bijvoorbeeld.[5]
Pakkend, maar niet geheel conform de feiten. De onderzoekers geloven niet dat een beetje dik-zijn inderdaad gezond is. Ze denken dat artsen dikke mensen wat zorgvuldiger onderzoeken, en allerlei verborgen ziekten sneller op het spoor komen. Die extra medische aandacht compenseert vervolgens de betrekkelijk geringe negatieve gevolgen van een beetje overgewicht.
'Het is ondertussen medisch en maatschappelijk onverantwoord om zonder meer evidence overgewicht met een BMI van minder dan 30 tot een gezondheidsprobleem te verklaren', concluderen de onderzoekers.
Een klein jaar later verscheen een grotere studie, met een soortgelijke conclusie. In het najaar van 2008 publiceerde de New England Journal of Medicine een groot Europees onderzoek, waarvoor 360.000 Europeanen een decennium waren gevolgd.[6]
De allergezondste mannen en vrouwen in die studie hadden een BMI dat volgens de gangbare normen nog net binnen het gezonde gebied viel. Mannen met een BMI van 25.3 en vrouwen met een BMI van 24.3 hadden de laagste sterftekans. Dat is opmerkelijk.
Studenten leren tijdens hun colleges Epidemiologie dat een BMI van 25 eigenlijk nog te hoog is. Eigenlijk hebben mensen met een BMI van boven de 23 al een verhoogd risico op allerlei ziekten. Het stellen van de norm op 25 zou vooral een politieke achtergrond hebben. Want wat heb je aan een norm waaraan negentig procent van de bevolking niet voldoet? Het echte verrassende van de NEJM-studie zat hem echter in iets anders. De onderzoekers maten ook de taille-omvang van de deelnemers aan de studie. Hoe slanker de taille, hoe geringer de sterftekans.
Deelnemers met de meest slanke taille - met een omtrek van 75 centimeter - hadden veertig procent minder kans om te overlijden dan deelnemers met een taille-omvang van 95 centimeter. Boven de 95 centimeter begint de sterftekans fors toe te nemen. Bij een omvang van meer dan 120 centimeter is de sterftekans meer dan tweehonderd procent hoger dan bij een omvang van 95 centimeter.
Toen de onderzoekers keken naar het verband tussen aan de ene kant de taille-omvang en de BMI, en de andere kant de sterftekans, bleek bovendien dat een slanke taille gezonder maakt ongeacht de BMI. Het meest ongezond waren de mensen met een geringe BMI en een wijde taille.
Het allergezondste waren de mensen met een BMI tussen de 25 en de 28 en een dunne taille. Een buikje is dus zonder meer slecht, ook als je volgens je BMI perfect op gewicht bent. En als je een slanke taille hebt, dan ben je ook als je volgens je BMI 'neigt tot overgewicht' perfect gezond.
Buikvet
Labratten worden zo'n 130 weken oud. Maar verwijderen de onderzoekers met chirurgie bij die dieren het buikvet, dan wordt dat 150 weken. Zonder buikvet leven de dieren dus maximaal vijftien procent langer.
Vetweefsel is niet alleen een soort opslaghok voor overtollige voedingsstoffen. Het vetweefsel is ook een klier. Worden vetweefsels te groot, en dan vooral de vetweefsels in de buikholte, dan gaan ze gevaarlijke ontstekingsfactoren afgeven. Een voorbeeld is Tumor Necrose Factor-alpha, een verbinding die de werking van insuline saboteert en vaatwandvernauwing in de hand werkt.
Waarschijnlijk jagen die ontstekingsfactoren ook kanker aan. Dat blijkt in ieder geval ook uit het grote researchproject van het World Cancer Research Fund [WCRF], waarin onderzoekers zo ongeveer alle wetenschappelijke literatuur over voeding, leefstijl en kanker hebben doorgeploegd.[8]
Het rapport is integraal gepubliceerd op het internet, en komt tot de slotsom dat de kans op de meeste soorten kanker toeneemt naarmate mensen meer last van overgewicht hebben. Lees: meer lichaamsvet met zich meedragen.
Beweging
Hoe groot het effect van beweging is, wordt duidelijk uit een onderzoek van het Canadese Pennington Biomedical Research Center, waarin zeventienduizend volwassenen dertien jaar werden gevolgd.[9] Van de personen die nauwelijks bewogen was na die dertien jaar nog 80 procent in leven. In de groep die praktisch de hele dag bewoog was dat 95 procent. Vooral mensen met een hoge BMI profiteerden van beweging. Mensen met een BMI van meer dan 30 die toch de hele dag in beweging zijn, waren net zo gezond als de mensen met een BMI van 25-30.
Onderzoekers kunnen zelfs tot in het erfelijk materiaal van mensen de effecten van een leefstijl met veel beweging terugzien. Naarmate het DNA van mensen ouder is, zijn de telomeren in dat molecuul korter. Telomeren zitten aan de uiteinden van de chromosomen en worden elke celdeling een beetje korter. Hoe korter de telomeren, hoe minder vaak kan een cel zich nog delen.
Door telomeren van tweelingen met elkaar te vergelijken konden wetenschappers van het Londense King's College achterhalen dat het DNA van mensen die veel bewegen op moleculair niveau tien jaar jonger is dan dat van mensen die weinig bewegen.[10]
Gezond zwaar
Sportwetenschappers van de Cooper Clinic in Dallas bepaalden bijvoorbeeld in de tachtiger jaren van negenduizend mannen hoe sterk zij waren.[11] De onderzoekers lieten de mannen met hun bovenlichaam gewicht boven hun borst wegduwen, en op een fitnessmachine met hun benen een gewicht omhoog duwen. Bezoekers van fitnesscentra kennen de oefeningen als de bech-press en de leg-press.
Aan de hand van hun spierkracht verdeelden de onderzoekers de mannen in drie groepen: een groep met weinig spierkracht, een groep met een gemiddelde spierkracht en een groep met veel spierkracht. Hoewel de meeste mannen in de studie geen sportschoolbezoekers waren, kun je ervan uitgaan dat de sterkere mannen in de studie ook meer spiermassa hadden.
De onderzoekers volgden de mannen tot 2003. De kans op overlijden in de mannen met een gemiddelde en grote spierkracht was twintig procent kleiner dan in de mannen met weinig spierkracht. Spieren beschermden tegen hartaanvallen, maar vooral tegen kanker.
Uit de gegevens bleek ook dat spierkracht geen belangrijke factor is voor mannen onder de 60, maar een levensgrote factor is voor mannen die de 60 zijn gepasseerd. In die leeftijdscategorie hadden de mannen met de meeste spierkracht maar liefst vijfhonderd procent minder kans op kanker dan de mannen met de minste spierkracht.
De onderzoekers hebben geen pasklare verklaring voor het verband. Misschien geeft spiermassa stoffen af die de gezondheid bevorderen, speculeren ze.[12] Misschien is het ook andersom, en absorbeert spiermassa stoffen die anders de groei van kankercellen zouden bevorderen. IGF-1 bijvoorbeeld, een hormoon dat spiergroei bevordert - maar ook tumoren laat groeien.
'Onze resultaten hebben belangrijke implicaties voor iedereen die gezond wil blijven', zeggen de onderzoekers. 'Ons onderzoek laat zien dat je de kans op zo ongeveer alle soorten ziekten, en vooral dan op kanker, fors kunt verkleinen door de spierkracht op peil te houden. Twee of drie keer per week een uurtje fitness heeft al aantoonbaar effect.'
Uit het onderzoek van de Amerikanen, en uit legio andere studies, blijkt trouwens bovendien dat ook uithoudingsvermogen en fitheid beschermen tegen ziekte. Als mensen dan toch de sportschool bezoeken, dan zouden ze niet alleen met gewichten spieren moeten opbouwen, maar ook aan cardiotraining moeten doen. Conditietraining en krachttraining vullen elkaar aan, aldus de onderzoekers.
Sporten of afslanken?
Een alternatieve benadering zou zijn dikke mensen vooral te stimuleren om meer te bewegen. Daardoor bouwen ze meer spieren op en worden ze sterker en fitter. Zware mensen zouden er vrijwel onmiddellijk gezonder door worden. Op de langere termijn verbranden mensen die meer bewegen automatisch meer calorieen en raken daardoor vetmassa kwijt.
Het verliezen van vetmassa door meer te bewegen heeft een positiever effect op de gezondheid dan het verliezen van vetmassa door te lijnen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek van Saint Louis University onder twee groepen dikke mensen.[14] De ene groep moest een jaar lang twintig procent minder calorieen eten. De andere groep bleef evenveel eten, maar ging meer bewegen.
De onderzoekers hadden het bewegingsprogramma zo uitgedokterd dat de bewegingsgroep net zoveel calorieen meer ging verbranden als de dieetgroep minder at. Een jaar later waren beide groepen ongeveer tien procent van hun lichaamsgewicht kwijtgeraakt.
De dieetgroep had echter veel spiermassa verloren. In de benen was bij hen daardoor de spiermassa en spierkracht met 7 procent verminderd.
In de groep die meer was gaan bewegen was de spiermassa en -kracht niet afgenomen. De kilo's die de bewegingsgroep had verloren komen geheel op het conto van lichaamsvet. Het ligt voor hand dat de bewegingsgroep meer gezondheidswinst boekte dan de dieetgroep.
'Meer bewegen'
Een op de vijftig Nederlanders eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding helemaal gezond. De overgrote meerderheid dus niet. Een belangrijk struikelblok zijn bijvoorbeeld de voedingsvezels uit volkoren graanproducten, groenten en fruit. Een volwassene heeft dagelijks dertig tot veertig gram vezels nodig. Die hoeveelheid krijg je binnen als je twaalf volkoren boterhammen of twaalf appels eet. Slechts een op de tien Nederlanders haalt dat.
Ook de inname van visvetzuren en sommige vitamines laat te wensen over. Een belangrijke reden is dat we steeds minder zijn gaan eten. Dat we toch dikker zijn geworden komt omdat de afname van onze hoeveelheid lichaamsbeweging nog meer is afgenomen dan onze inname van calorieen.
'We verbruiken steeds minder energie', zegt Kromhout. 'En dus vermindert ook onze inname aan voedingsmiddelen. De vetzuchtepidemie laat zien dat het energieverbruik sneller vermindert dan de inname. Maar het geringe percentage Nederlanders dat gezond eet maakt duidelijk dat het niet genoeg is om alleen maar minder te eten. We moeten gezonder gaan eten. En we moeten vooral meer gaan bewegen.'
Referenties
Supplement, januari 2010.
|